De Antwerpse jezuïet Carolus Scribanus schreef twee boeken over Antwerpen. Lofzangen in het neolatijn. Daarin vergeleek hij de Antwerpse kunstenaars met voorbeelden uit de klassieke oudheid.
De boeken werden in 1610 door Jan Moretus uitgeven. Het zijn dus Plantijnse drukken zoals dat heet. Antverpia en Origines Antverpiensium zijn twee boeken die eigenlijk best meer aandacht verdienen. Antverpia omwille van de zaken die hij vertelt over wie en wat in het Antwerpen van zijn tijd. De Origines over de geschiedenis en de instellingen in Antwerpen en omgeving.
Vanuit mijn onderzoek is het vooral het feit dat hij Peeter Baltens (op dat moment al twee decennia overleden, namelijk in 1584) een plaats geeft in de marge. Letterlijk hij maakt een vermelding in de marge. Een ankerpunt als het ware. Een prominente plaats. Net als Cornelis Molenaer (Schele Neel), Joachim Patinir en Joachim Beuckelaer. Een eer die hij niet geeft aan andere schilders zoals Gillis Coignet, Gillis Mostaert, Jan Van Hemessen, Maerten De Vos, Willem Key en dergelijke die ook in de tekst voorkomen.
Wat schrijft hij over Peeter Baltens? Enig in de kunst. Hij vergelijkt hem met Callimachus. Niet de letterkundige, dichter en bibliothecaris uit Alexandrië, maar de beeldhouwer. De zogenaamde uitvinder van de Korinthische stijl. Hij verwijst naar het feit dat hij niet uitblinkt in één kunstvorm, maar in meerdere. Hij geeft ook inzicht de toenmalige betekenis van het werk van Baltens, Molenaer, Patinir en Beuckelaer. Een betekenis die moralistisch is. Maar dat is een detail.
Scribani heeft een duidelijk beeld van het werk van Baltens. Hij beschouwt het met sympathie uitbeelden van boerenfestiviteiten met de hoogste Griekse visuele kunst. Hij zet het tegenover de Spartaanse jonge vrouwen die Plinius toeschreef aan Callimachus. De Danseressen van Laconië (‘Laecanas’) golden als summum van elegantie. Net als de Aphrodite van Callimachus trouwens met afzakkend schouderbandje en ontblote borst dat de Romeinse kunst zo zou beïnvloeden. Grote kunst kan zich volgens Scribani manifesteren in het uitbeelden van Vlaamse boeren zowel als in de sierlijke dans van Spartaanse deernen.
Die Callimachusvergelijking is een enorm compliment. En een smaakoordeel van Scribani dat wijst op het feit dat hij Baltens werk persoonlijk kende. Iets dat in schril contrast staat met Karel Van Mander die Baltens een navolger van Pieter Bruegel noemde. Dit laatste schreven generaties kunsthistorici helaas klakkeloos over. Scribani blijkt Van Mander trouwens ook te kennen.
Scribani kende dus het werk. Kende Scribani Baltens of diens kinderen persoonlijk? Het kan maar dan moet hij nog erg jong geweest zijn. Op een dochter na waren alle zonen van Baltens naar Engeland en Duitsland geëmigreerd. Al kwam Dominicus Custos nog regelmatig naar Antwerpen voor zaken. Onder andere voor de onbeheerde nalatenschap in 1593 en nadien nog eens om een in Augsburg uitgegeven boek aan het stadsbestuur te schenken. Waarvoor ie trouwens een vorstelijke beloning kreeg. In 1593 vertoefde Scribani in Antwerpen. Dat weten we wel.
Vermoedelijk kende hij diens werk via vrienden in Antwerpen of bezat hij zelf werk van Baltens. Opvallend detail is dat Dominicus Custos in 1609 een postuum portret uitgaf van Peeter Baltens gegraveerd door zijn stiefzoon Lucas Kilian. Laat dat nu net de periode zijn waarin Scribani zijn twee boeken over Antwerpen uitgeeft bij Plantin (1610).
We zullen allicht nooit weten of Scribani en Baltens elkaars pad kruisten. De ene werd geboren in 1561 en de andere stierf in 1584.
Wat weten we over Scribani?
Charles Scribani werd in Brussel geboren op 21 november 1561. Hij stierf in Antwerpen op 24 juni 1629. Hij was de zoon van een Italiaanse edelman uit het gevolg van de familie Farnese. Hij studeerde in Keulen aan het college van de Drie Kronen. Hij behaalde zijn bul als meester in de vrije kunsten. Een rijke bestuurlijke carrière lag in het verschiet, maar plots in 1582 trad hij in bij de jezuïeten. Tijdens zijn theologiestudies gaf hij les. Onder andere in Luik waar hij poëzie en rethorica gaf.
Op 11 april 1590 wijdde de bisschop van Antwerpen hem tot priester. Die bisschop is de bekende Laevinius Torrentius (Lieven Van der Beken). Een humanist en neolatijns dichter. Daarna doceerde Scribani filosofie aan de universiteit van Dowaai. De kweekschool van katholieke missionarissen voor Engeland en de Nederlanden.
In 1593 werd hij prefect van het jezuïtencollege in Antwerpen. Al die tijd was hij een rusteloze schrijver met een hoge productie, maar weinig verscheen in druk voor 1600.
Hier past een kleine uitweiding. Het rekencentrum van de Antwerpse universiteit in de Prinsstraat werd naar hem genoemd. Het Scribanihuis dat de universitaire faculteiten Sint-Ignatius in 1989 openden na een bijzondere restauratie. Aan die computerklassen heb ik aangename herinneringen. Ik heb er op de mainframe leren werken, leren scannen met een Kurzweil en later scanners van HP. Computerlinguïstiek geleerd, concordantieprogrammatuur en OCR leren kennen, op Mac met hypercard leren databankjes maken en Prolog leren programmeren. Zelfs videomontage met Umatic kon je er leren.
Maar Scribani bleef toen voor mij een naam van een dode jezuïet. Dat zou later veranderen.
Want Scribani werd in 1598 rector van het jezuïetencollege van Antwerpen en begon de werf van de Carolus Borromeuskerk (toen nog bedoeld als Ignatiuskerk).
Op dat moment is hij een intellectuele power broker. Na het oprichten van tal van opleidingen (o.a. die in Diest waar Jan Berchmans studeerde) werd hij in 1619 rector van het jezuïetencollege in Brussel. Wat hij bleef tot 1625. Hij keerde terug naar zij geliefde Antwerpen waar hij enkel jaren later stierf.
Scribani was een echte erudiete humanist. Dat weerhield hem niet om polemische teksten te schrijven over religie en politiek. Zoals Ars mentiendi calvinistica en Politico-christianus.
Scribani was tevens een uitzonderlijk netwerker. Zo onderhield hij vriendschappen met de aartshertogen Albrecht en Isabella, Rubens en uiteraard Van Dyck die zijn portret schilderde.
Binnen die context vormen zijn twee boeken over Antwerpen een apart oeuvre. Zeer chauvinistisch, maar elegant geschreven. Hij schroomt niet om elke Nederlander die ooit in Antwerpen actief was meteen een Antwerpenaar te noemen. Zijn proza is sierlijk en muzikaal. Al zullen zijn lange zinnen met veel leestekens moderne eindredacteuren doen gruwelen. Over het erudiet gegoochel met klassieke voorbeelden zwijgen we dan nog.
De keuze voor neolatijn doet in onze ogen enigszins vreemd aan. Scribani was een polyglot die Duits, Frans, Italiaans en uiteraard Nederlands las en sprak. Toch koos hij niet voor de volkstaal of het vernaculair die toch al even opgang maakte, maar voor het Latijn.
Dat laatste heeft tegenwoordig de leuke bijkomstigheid dat zijn boeken betaalbaar zijn voor bibliofielen. Het nadeel is dat zijn werk nauwelijks gebruikt wordt sedert de 18de eeuw. Al zeker niet als bron voor kunsthistorisch of cultuurhistorisch onderzoek.
In het tweede boek, de Origines, zitten prachtige prenten van bezienswaardigheden. Uiteraard de kathedraal.
Maar ook een stadsplan.
En het stadhuis mocht evenmin ontbreken.
Net als iets wat tijdgenoten bleef verbazen de Antwerpse beurs met zijn twee torenuurwerken.
Het helaas afgebroken Hanzehuis staat er ook in.
Een twistpunt in de zestiende eeuw waren de nieuwe kerkprovincies. Vergeet niet dat Torrentius hem priester wijdde. Die was al in 1576 de tweede bisschop van Antwerpen, maar kon pas in 1587 die functie opnemen . Daarover is trouwens een leuke anekdote. Het Antwerpse stadsbestuur deelde Philips II mede dat ze niet tegen het bisdom waren, maar dat een bisschop binnen de muren tot economische gevolgen zou kunnen leiden. De militant katholieke Philips II gaf toe.
Als strijdbare katholiek brengt Scribani dan ook een plattegrond van het bisdom Antwerpen.
En hij geeft ook de Spaanse dwangburcht of citadel. Een citadel die in 1585 hersteld was nadat ze afgebroken was in 1577. Een feit waar Baltens trouwens een prachtige reeks prenten over uitgaf.
Een reactie achterlaten
Je moet inloggen om een reactie te kunnen plaatsen.