Verschenen in Civis Mundi Digitaal #61 op 30 juni 2018

Donderdag is altijd een leuke dag want dan maakt het Grondwettelijk Hof in België haar beslissingen bekend en dan krijgt de overheid er vaak van langs voor slechte wetgeving. 21 juni 2018 sloeg weer een voltreffer in. Dit keer werd de schaamteloze zelfbediening door de advocaten en het opwerpen van drempels voor armen die een pro deo advocaat nodig hebben eindelijk aangepakt.[i]

de hotels Coudenberg waar het hof zetelt (met de kerk letterlijk in het midden)

De juridische bijstand voor burgers met onvoldoende middelen, was in 2016 door minister Koen Geens (CD&V) betalend gemaakt. De sukkelaars moesten voortaan verschillende forfaitaire bijdragen betalen alvorens een advocaat hun zaak moest of mocht aannemen. Het concept pro deo werd hiermee ondergraven (of zeg gerust begraven). Pro deo betekent voor God en kan zowel vertaald worden als voor niks als ter ere van God al naargelang de religieuze overtuiging van de betrokkenen. De overheid vergoedt de advocaat reeds (op basis van punten), maar met het nu als fundamenteel ondeugdelijke wet gebrandmerkt initiatief wou de minister iets meer vlijt bij zijn amici losweken en tegelijk een drempel opwerpen tegen veel nieuwe zaken. Dat de armen die in aanmerking komen daar ontzettende problemen mee zouden krijgen omdat de forfaitaire bijdragen al snel 10 procent van hun uitkering bedroegen kon de minister niet deren.

De verplichte bijdrage sedert 2016 bedroeg 50 euro per procedure te vermeerderen met 20 € per dagvaarding of andere demarches. Nu meent het Grondwettelijk Hof dat meerdere klachten samenvoegde dat de burgers vaak hun recht op juridische bijstand verloren door ‘de wet van 6 juli 2016 tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek met betrekking tot de juridische bijstand’.

De hoogste rechters in België beslisten terecht dat de nieuwe wet van de advocaat en professor rechten Geens ’een aanzienlijke vermindering inhoudt’ van de bescherming van het recht op juridische bijstand. Het recht op juridische bijstand is echter een grondwettelijk recht van elke inwoner van België. Een waarborg even oud als het land zelf.

’Ook al heeft de wetgever de bestreden financiële bijdragen ’bescheiden’ of ’symbolisch’ genoemd, toch kan het bedrag ervan (….) aanzienlijk worden geacht voor de rechtzoekenden die vallen onder de kosteloze juridische bijstand en die, per hypothese, slechts over weinig bestaansmiddelen beschikken’, oordeelde het Grondwettelijk Hof in haar arrest van 21/6/2018.

Helaas moeten de advocaten de onterechte bedragen niet terugbetalen. De verstekvonnissen die het gevolg waren van het niet krijgen of vragen van juridische bijstand worden evenmin herzien. Enkel in lopende zaken moeten de bijdragen terugbetaald worden indien de advocaat niet snel voor 31/8/2018 zijn verslag indient.

Het ergste onrecht is aangepakt, de uitwassen niet

De vernietiging blijkt slechts een gedeeltelijk vernietiging. Enerzijds vrijwaart het arrest wel de kosteloze toegang tot justitie, maar anderzijds doet het arrest niets aan het monopolie van de orde van advocaten en hun balies om dit te organiseren. De ‘billijke vergoeding van de advocaten voor de werkelijk geleverde prestaties’ (die de Staat betaalt) staat dus buiten kijf, maar de bepaling van die prestaties en die vergoeding blijft het monopolie van de advocatuur. Het feit dat de orde van advocaten bepaalt wie in aanmerking komt voor pro deo-werk en de zeer selectieve criteria zijn al langer een doorn in het oog van veel armoede-organasties en bijstandswerkers.

Ten eerste vormen de ‘voorwaarden betreffende de bestaansmiddelen’ op basis van exclusieve criteria en volledig overgelaten aan de discretie van de orde van advocaten een twistpunt. De aanvrager moet bewijzen dat hij over onvoldoende bestaansmiddelen beschikt. De meer adequate controle die de nieuwe wet uit 2016 wou invoeren blijft behouden hoewel deze duidelijk gebreken vertoonde en hele groepen uitsloot. In praktijk komt het er op neer dat enkel uitkeringstrekkers nog in aanmerking komen.

Ten tweede blijft ook de kwaliteitscontrole en het sanctiebeleid volledig in handen van de orde van advocaten. Wat niet bepaalt bevorderlijk is voor de kwaliteit van de juridische bijstand.

Wat betreft het recht van de burger is de wet altijd duidelijk geweest en is het eigenlijk onbegrijpelijk dat een jurist/minister/hoogleraar rechten een dergelijke uitschuiver meende te moeten maken om zijn eigen beroepsgroep van nog wat extra zelfbedieningsmiddelen te voorzien.

Nochtans is artikel 23 van de Grondwet heel duidelijk:

Art. 23

Ieder heeft het recht een menswaardig leven te leiden.

Daartoe waarborgen de wet, het decreet of de in artikel 134 bedoelde regel, rekening houdend met de overeenkomstige plichten, de economische, sociale en culturele rechten, waarvan ze de voorwaarden voor de uitoefening bepalen. 

Die rechten omvatten inzonderheid :

1° het recht op arbeid en op de vrije keuze van beroepsarbeid in het raam van een algemeen werkgelegenheidsbeleid dat onder meer gericht is op het waarborgen van een zo hoog en stabiel mogelijk werkgelegenheidspeil, het recht op billijke arbeidsvoorwaarden en een billijke beloning, alsmede het recht op informatie, overleg en collectief onderhandelen; 

2° het recht op sociale zekerheid, bescherming van de gezondheid en sociale, geneeskundige en juridische bijstand

3° het recht op een behoorlijke huisvesting;

4° het recht op de bescherming van een gezond leefmilieu;

5° het recht op culturele en maatschappelijke ontplooiing;

6° het recht op gezinsbijslagen.

Door het recht op juridische bijstand vast te leggen in het voormelde artikel 23, derde lid, 2°, naast het recht op sociale en geneeskundige bijstand, beoogde de Grondwetgever in eerste instantie “de mens in nood te beschermen”. Het Gronwettelijk Hof stelde dat “artikel 23 houdt aldus ter zake een standstill-verplichting in die de bevoegde wetgever verbiedt het door de toepasselijke wetgeving geboden beschermingsniveau aanzienlijk te verminderen, zonder dat daartoe redenen van algemeen belang bestaan.” Ter verduidelijking stelt het Grondwettelijk Hof dat de Grondwet de wetgever dus niet verplicht om “alle essentiële elementen van het recht op juridische bijstand te regelen en verbiedt hem niet om de uitvoerende macht ertoe te machtigen die te regelen”. Daarbij komt dat de Grondwet in artikel 13 tevens stelt dat “Niemand kan tegen zijn wil worden afgetrokken van de rechter die de wet hem toekent”.

Artikel 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens bepaalt :

“ 1. Bij het vaststellen van zijn burgerlijke rechten en verplichtingen of bij het bepalen van de gegrondheid van een tegen hem ingestelde strafvervolging heeft eenieder recht op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak, binnen een redelijke termijn, door een onafhankelijke en onpartijdige rechterlijke instantie welke bij de wet is ingesteld. Het vonnis moet in het openbaar worden gewezen maar de toegang tot de rechtszaal kan aan de pers en het publiek worden ontzegd gedurende het gehele proces of een deel daarvan, in het belang van de goede zeden, van de openbare orde of ’s lands veiligheid in een democratische samenleving, wanneer de belangen van minderjarigen of de bescherming van het privéleven van partijen bij het proces dit eisen of, in die mate als door de rechter onder bepaalde omstandigheden strikt noodzakelijk wordt geoordeeld, wanneer openbaarmaking de belangen van de rechtspraak zou schaden.

[…]

3. Eenieder, die wegens een strafbaar feit wordt vervolgd, heeft ten minste de volgende rechten :

[…]

c) zichzelf te verdedigen of de bijstand te hebben van een raadsman naar zijn keuze, of, indien hij niet over voldoende middelen beschikt om een raadsman te bekostigen, kosteloos door een toegevoegd advocaat te kunnen worden bijgestaan, indien het belang van de rechtspraak dit eist;”

Artikel 13 van de Grondwet en artikel 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens waarborgen het recht op toegang tot de rechter.

Het Grondwettelijk Hof stelde dat “Hieruit vloeit voort dat de juridische bijstand en de rechtsbijstand voor de personen die niet over toereikende middelen beschikken om de kosten te kunnen dragen die zijn verbonden aan het voeren van een jurisdictionele procedure, een fundamenteel element van het recht op een eerlijk proces vormen.

Het feit dat de koning in principe de criteria bepaalt van de ontoerijkende bestaansmiddelen is echter volgens het Grondwettelijk Hof geen argument in de zaak en dus niet gegrond als argument om de hele wet te vernietigen. Dat het onderzoek van die bestaansmiddelen een inbreuk zou zijn op de privacy en het feit dat die door derden gedaan wordt, stoort het Grondwettelijk Hof niet:

“[…] de aard en de omvang van de bestaansmiddelen zo door de Koning moeten worden bepaald dat zij werkelijk waarborgen dat alle rechtzoekenden die zonder juridische bijstand en zonder rechtsbijstand geen toegang zouden hebben tot de rechter, of voor wie het fundamenteel recht op een eerlijk proces niet zou zijn gewaarborgd, worden geacht niet over toereikende bestaansmiddelen te beschikken. In dat opzicht dient het begrip « bestaansmiddelen » te worden omschreven door de Koning teneinde alleen de inkomsten en de elementen van het vermogen van de rechtzoekende in aanmerking te nemen die het hem daadwerkelijk mogelijk maken de gerechtskosten en de erelonen van advocaten te betalen en teneinde de elementen uit te sluiten die, hoewel zij middelen vormen die de rechtzoekende en zijn gezin toelaten te leven, hem niet helpen om de onvoorziene en uitzonderlijke uitgaven naar aanleiding van een gerechtelijke procedure te betalen. Het staat aan de Koning, onder het toezicht van de bevoegde rechter, niet alleen de aard van de in aanmerking te nemen bestaansmiddelen nauwkeurig te bepalen, maar tevens de omvang ervan, teneinde de naleving van de standstill-verplichting vervat in artikel 23 van de Grondwet te waarborgen.”

De uitleg is wel een cirkelredenering: “Het nagaan van die voorwaarde door de bureaus voor juridische bijstand, net als het nagaan, voorheen, van de voorwaarde dat men geen inkomsten bezit boven een bepaald plafond, leidt onvermijdelijk tot een inmenging in het recht op eerbiediging van het privéleven van de betrokken rechtzoekende. Een dergelijke inmenging is evenwel verantwoord door het nagestreefde doel, namelijk de toegang tot de rechter en het recht op een eerlijk proces waarborgen voor de rechtzoekenden voor wie die fundamentele rechten, zonder die bijstand, niet zouden kunnen worden gewaarborgd.”

salamitechniek

De opsplitsing tussen de éénmalige betaling bij aanstelling en de betaling van een bijdrage per procedure kan dus niet. De hele strategie stoelde op een premisse waarvan de juistheid niet is bewezen, namelijk een juridische overconsumptie. Vooral die laatste bewering was de bijstandsorganisaties die de zaak bij het grondwettelijk Hof aanhangig maakten een bron van ergernis. Het is dus alvast een morele overwinning tegen drogredenen en syllogismen verkondigd door het kabinet van de minister van justitie om het slecht functioneren van het gerechtsapparaat te verhullen.

belangenvermening

De samenstelling van de lijst advocaten die juridische bijstand verlenen en de sancties bij wanprestaties (die er nooit komen uiteraard) mag de wetgever van het Grondwettelijk Hof blijven delegeren aan de Ordes (de orde van Vlaamse Balies en de orde van Duitstalige of Franstalige balies). Dat de orde dus bepaalt wie het werk doet en daarop toezicht houdt en eventueel optreedt blijft onveranderd. Nochtans is er wel degelijk terechte kritiek op de vele wanprestaties bij zaken die niet mediatiek zijn en dus geen gratis reclame opleveren voor de pro deo-advocaten. De barre kwaliteit van de advocaten hun werk voor pro deo-cliënten is altijd een oud zeer geweest, maar het stelt zich steeds meer en steeds uitdrukkelijker. Zelden zal de stafhouder optreden en bijna altijd sluiten de rangen der advocaten zich tegen de rechtzoekende afkomstig uit het grauw. Een rechtzoekende arme sukkelaar die reeds kwetsbaar is door de hele pro deo-procedure. De controle van de prestaties is nagenoeg onbestaande (dus het doorgeven om punten toegekend te krijgen en dus geld uit de staatskas blijft een echt wild west-verhaal). De kwaliteitscontrole is eigenlijk helemaal een lachertje. Het is altijd woord tegen woord en advocaten zijn niet te beroerd om te liegen tegen de stafhouder. Bovendien is die stafhouder hun gelijke en collega. Die bevoorrechte band heeft de cliënt uit het plebs niet. Het Grondwettelijk Hof ziet geen graten in het feit dat de wetgever de Ordes van advocaten ertoe “machtigt het daadwerkelijke karakter en de kwaliteit te controleren van de prestaties die de advocaten in het kader van de juridische tweedelijnsbijstand verrichten en meent evenmin dat dit afbreuk zou doen aan het wettigheidsbeginsel inzake het recht op juridische bijstand vervat in het voormelde artikel 23”.

Eigenlijk heeft het Belgische Grondwettelijk Hof dus gewoon beslist om de klok twee jaar terug te draaien en de minister enkele cosmetische veranderingen aan het Gerechtelijk Wetboek te gunnen. De flagrante inbreuken op de grondrechten of constitutionele rechten deden de rechter teniet. Aan de slechte organisatie, de belangenvermening, de zelfbediening en de gebrekkige kwaliteitscontrole deed het Hof echter niets. Dat zal voor een andere donderdagmiddag zijn als de volgende slechte wetgeving naar de vuilbak verwezen wordt. Geef toe een Grondwettelijk Hof is veel boeiender dan een overgemediatiseerde strafvordering tegen een crimineel.


[i] http://www.const-court.be/public/n/2018/2018-077n.pdf


Een reactie achterlaten