Subsidies aan de media blijken subsidies aan persgroepen. Dat is vaak niet eerlijk. Het lost ook geen probleem op. Schaffen we die subsidies dan beter af? Niet noodzakelijk…
In dit korte stukje wil ik enkele observaties kwijt over subsidies aan de media. Daarbij zal ik putten uit mijn ervaring als lid Commission d’aide à l’édition van de Fédération Wallonie-Bruxelles en als jarenlang freelancejournalist.
Want ook ik heb ooit in ver vervlogen tijden een paar keer een subsidie mogen ontvangen. Ik som ze hier even op. In mijn geval ging het altijd om de Vlaamse Gemeenschap (Media en Film). Die kende me beurzen toe voor een 3-daags seminar Management in de Journalistiek door Leon de Wolff in Nederland en de cursus en workshops Financieel Economische Journalistiek aan de Universiteit Utrecht. De belangrijkste subsidie was een studiebeurs voor de Professional Publishing Course aan Stanford University. Ik volgde daar de track periodicals. Tijdschriften dus.
Die studiebeurs kreeg ik nadat ik na een persreis op eigen kosten een paar dagen langer bleef in Palo Alto om een ingangsexamen te doen. Nadat mijn inschrijving goedgekeurd was bedroeg het inschrijvingsgeld omgerekend 120.000 Belgische frank. De subsidie die ik kreeg was 75% van dat bedrag. De verblijfskosten en reiskosten moest ik zelf betalen. Voor mij was het een zeer belangrijke bijscholing. Eentje die ik uit eigen zak nooit had kunnen betalen. Ik moest ze wel voorschieten en dat bleek een probleem. Ondanks de brief van de kanselarij van de minister-president over te toekenning wou geen enkele bank daarvoor een lening geven. Gemeentekrediet, KB en BBL weigerden.
Gelukkig vond de lokale bankdirecteur van BBL dat dit te gek was en als fan van mijn wekelijkse rubriek in Knack en goede kennis drukte hij de lening door. Ik kon in Stanford gaan studeren.
Zo studeerde ik maanden in de Verenigde Staten. Ik schreef ‘s avonds gewoon mijn stukken. Overdag kreeg ik gastcolleges van Jeff Bezos van Amazon, de topjurist van Pixar over intellectuele eigendom enzovoort. Tussen de colleges door trok ik met een huurauto naar bedrijven of evenementen zoals een databankconferentie. Ik diende vanuit de dorm (slaapgebouw met studentenkamers in de vorm van een quad) mijn artikels in bij redacties zoals Elsevier en Knack. In mijn studentenkamer zat ik op de snelste aansluiting op Internet ter wereld. Dat telde want in Vlaanderen werkte bijna iedereen nog met een modem.
Wat schreef ik zoal? Bijvoorbeeld een artikel over hoe bedrijven dankzij klantenkaarten mee in uw winkelkar kijken. Een eyeopener na een bezoek aan de developers conference van Informix. Het verscheen in Elsevier Weekblad in juli of augustus 1997 voor wie het wil opzoeken.
Terug in Antwerpen diende ik mijn spreadsheet met afrekening en bijhorende bewijzen in en binnen een recordtijd stond het bedrag op de rekening bij BBL. De bankdirecteur zei me achteraf dat hij dit triomfantelijk aan de zetel had laten weten. Later vernam ik van de verantwoordelijke Vlaamse ambtenaar dat die snelheid een reden had. Ik had immers gebeld toen ik geen lening kreeg. Ze konden toen niets aan de regeltjes veranderen. Je moest het eerst voorschieten alvorens de subsidie te kunnen ontvangen. Maar zo vertelde hij me, er was een reden van die gezwinde uitbetaling. Ik had als journalist een jaar voordien gratis een korte spreekbeurt over het Internet gegeven en een debat geleid op een college in Mechelen. De leerling die dat organiseerde bleek zijn zoon. Hij was daar dankbaar voor.
Niet veel later sprak ik die leidinggevende ambtenaar opnieuw. Hij is al lang op pensioen, maar ik noem zijn naam hier bewust niet (maar ben die niet vergeten). De subsidies voor journalisten waren veranderd. Freelancejournalisten kwamen niet meer in aanmerking. Voortaan gingen alle subsidies voor journalisten naar persgroepen. Tot grote frustratie van de administratie bleken die krantengroepen alles en nog wat in te dienen om subsidies te trekken. Tot taalcursussen van secretaressen aan toe. Nochtans waren de subsidies opgezet als bijscholing voor journalisten. Maar de politiek had beslist om de pot te verdelen tussen de grote persgroepen in Vlaanderen. Na lang aandringen van die laatsten uiteraard.
Dit alles speelde zich af in 1997 en 1998. We zijn nu 25 jaar verder. Nog altijd kapen die grote persgroepen de subsidies die eigenlijk bestemd zijn voor individuele burgers weg.
Als lid van de Commission d’aide à l’édition nam ik die ervaring mee. Het uitgeeflandschap in Franstalig België is immers bescheiden. Ik bestudeerde de balansen en de resultatenrekeningen van de aanvragers, bekeek het uitgeefplan enzovoort. In de commissie bespraken we openlijk discrepanties zoals verschillende btw-nummers of bankrekeningnummers tussen aanvrager en begunstigde. De economische leefbaarheid werd bekeken. Meestal ging het over een kleine steun aan een uitgeefproject. Vaak een boek. Of een achtergestelde lening voor een uitgave. Onze nadruk lag op non-fictie, jeugdboeken en humane wetenschappen. Meermaals steunden we een digitalisering tot bleek dat telkens hetzelfde bedrijf achter die aanvragen van kleine uitgevers zat en fors doorrekende omdat hun klanten toch via subsidie een deel konden ‘vermaatschappelijken’.
De achtergestelde lening voor kleine uitgeverijen bleek een betrouwbaar en nuttig instrument. Ik heb nog altijd tal van (Franstalige) boeken in mijn bibliotheek staan die zonder nooit verschenen waren.
Wat wil ik hiermee nu vertellen? Wel dat subsidies maar efficiënt zijn als ze doelgericht zijn en streng gecontroleerd worden. Ze moeten toegankelijk zijn voor wie ze nodig heeft. Subsidies moeten vaardigheden helpen verwerven of infrastructuur opleveren die de kwaliteit en diversiteit van het medialandschap verbeteren.
Een half miljoen euro voor een factcheck-zwendel vind ik persoonlijk geen goede subsidie. Dat is een zak geld voor een persgroep. Met dat geld kan je gemakkelijk aan elke Vlaamse universiteit een leerstoel opzetten over het controleren van feiten en die gratis aanbieden aan elke would-be journalist.