Bespreking van: Hans Schnitzler, Het digitale proletariaat. De Bezige Bij, Amsterdam, 2015.

Totale proletarisering

Een goede titel is het halve werk. Filosoof en columnist Hans Schnitzler moet dit allicht gedacht hebben toen hij zijn boekje aanvatte. Net als zijn grote voorbeeld Ad Verbrugge blijkt Schnitzler niet bang om controversiële standpunten in te nemen, maar ook hij doet het op basis van grondige literatuurstudie en een niet van humor gespeende frisheid van geest. Niet dat Het digitale proletariaat een vrolijkmakend essay oplevert. Keer op keer legt Schnitzler de vinger op een open zenuw: de totale proletarisering door het reduceren van bewustzijn, gemoed, vriendschappen, denk-en verbeeldingskracht tot koop- en beleggingswaar.[1] In zekere zin sluit hij zich aan bij ethicus Marcel Becker die de banalisering van vriendschappen tot nutsvriendschappen beschrijft in Ethiek van de digitale media.[2]

De digitale revolutie dreigt volgens Schnitzler het precaire evenwicht tussen ons en onze artefacten te verstoren. Dit onevenwicht brengt de menselijke waardigheid in gevaar. De dataficering van alles vormt de kiem van een (totalitair) gevaar waar Schnitzler over filosofeert. De woordkeuze is een bewuste verwijzing naar de proletarisering bij Karl Marx. Fysieke arbeid degradeerde tijdens de industriële revolutie compleet tot bijna waardeloos massagoed met vervreemding tot gevolg. Tussen 1750 en 1848 zakte het loon van een geschoolde arbeider met 90 procent.

Intellectuele arbeid dreigt dezelfde weg op te gaan in de digitale revolutie. Communicatiestromen 24u per dag, 7 dagen op 7 brengen een nieuwe Verelendung met zich mee en Schnitzler geeft een mooi overzicht van afvallige Internetprofeten die waarschuwen voor deze uitwas. Het volstaat om op een bus of tram van De Lijn te stappen om te zien hoe bijna iedereen gekluisterd zit aan een smartphone en in een consumentistische roes stilaan gedepersonaliseerd als zombies door de maatschappij zwijmelt. Uiteraard citeert hij de Witrus Evgeny Morozov die alle internetillusies met veel humor hielp uit elkaar knallen.

Maar ook sociologe en klinisch psychologe Sherry Turkle van het Massachusetts Institute of Technology (MIT) begon na dertig jaar onderzoek naar de invloed van technologie op het menselijk denken bijzonder somber aan te kijken tegen wat zij de draagbare revolutie noemt. Schnitzler haalde logischerwijs een deel van zijn mosterd bij haar boek Alone Together: Why We Expect More from Technology and Less from Each Other (2011).[3] Hoewel hij haar vermeldt staat ze niet in de bibliografie. Niettemin vervoegen steeds meer gangmakers van het Internet tijdens de afgelopen twee decennia zich bij de kritikasters en met recht en rede.

De internetutopie bleek dystopische trekjes te vertonen en de digitale dwingelandij van Facebook of Google loert om de hoek. Schnitzler vat dit probleem genuanceerd aan, maar neemt niettemin afstomping en ‘geestelijke gevangenschap’ waar onder de nieuwe proletariërs waar de auteur over schrijft. Wat dit betreft neemt hij vele visies over van Bernard Stiegler die schreef over een ‘totale proletarisering’ en waar hij het concept ook vond. Schnitzler vat het bondig samen: na de industrialisering van het lichaam, volgt nu de industrialisering van de geest. Na de afstompende lopende band, volgt nu de onstuitbare informatiestroom omwille van zakelijke belangen van multinationals. Een complete industrialisering van het bewustzijn.

Zelfgekozen digitale dwangbuis en infobesitas

Schnitzler: ‘Wat deze en andere vormen van annexatie van particuliere leefwerelden gemeen hebben, is dat zij grotendeels in het teken staan van het mobiliseren van primaire impulsen ter aansporing van consumptie, oftewel de reductie van het bestaan tot het niveau van driftmatige behoeftenbevrediging.’

Schnitzler: ‘De nieuwe cadans is vloeibaar, asymmetrisch en veeltonig. Het denken en handelen voegt zich hiernaar en komt in het teken te staan van speelsheid, mobiliteit en emotie. De producten die uit deze geest voortkomen zijn beeldend, hybride en persoonlijk. Dit proces van digitalisering zou ik willen karakteriseren als een spektakelstuk zonder begin of eind, waarin virtuele enscenering van de wereld en het zelf centraal staat.’

Deze digitale dwangbuis is echter zelfverkozen en juist dat maakt het zo vernederend volgens Schnitzler. Bij Stiegler heet het de technowetenschappelijke omwenteling en het gevolg is infobesitas of information overload. Schnitzler merkt op dat het fenomeen zelfs in de literatuur opduikt. Hij citeert Dave Eggers uit diens roman The Circle: ‘Alles wat gebeurt, moet openbaar zijn, privacy is diefstal en geheimen zijn leugens.’ De contouren van die toekomst dienen zich al aan. Vanuit deze perspectieven behandelt Schnitzler de depressie-epidemie zoals door de psychologe Trudy Dehue beschreven.[4] Het permanente digitale opjutten dreigt een groot deel van de mensen als lemmingen randje afgrond te drijven. Schnitzler illustreert het verder met het beruchte boek Digitale dementie van de Duitse psychiater en neuroloog Manfred Spitzer.[5]

Waar de computerindustrie iedereen wist te overtuigen dat ubiquitous computing het recept voor succes zou zijn, schuilt daar juist het gevaar. Ook de recensent schreef over de lichtende toekomst van ubicomp midden jaren 1990. Het idee kwam van Mark Weiser van het Xerox Parc waar naast de muis, grafische gebruikersinterfaces (Windows en Mac) en tablets bedacht werden. In 1988 voorzag Weiser de alomtegenwoordige computer in de vorm van tablets, pc’s enz.[6] Alle grote successen van Steve Jobs zijn trouwens zaken die hij in het Palo Alto Research Centre van Xerox voorzag. Het duurde alleen wat langer dan Apple gehoopt had. Nu het zover is, blijkt die alomtegenwoordigheid op een sociale en psychologische nachtmerrie uit te draaien. Amper een enkele universiteitsprofessor zoals Jan Dumolyn (UGent) verbiedt laptops in zijn auditorium omdat ondertussen bewezen is dat tablets en laptops slechter zijn dan gewoon ouderwets noteren. Volgens Spitzer is een iPad in een kleuterschool zelfs een vorm van kindermishandeling.

Voor de hamer is alles een nagel

Schnitzler behandelt vervolgens het concept solutionisme van Morozov. De industrie wil steeds technologische verbetering (zelfs als gebruiker het niet nodig heeft), apparatuur met planned obsolence (het moet stuk binnen de zoveel tijd) enzovoort. Voor een man met een hamer lijkt alles een spijker. De nieuwe proletariër verschijnt in de hoedanigheid van infoconsument. Die onder een wurgcontract geen enkele kant op kan. Gebonden aan kabelmaatschappij. Gebonden aan diensten. De stap lijkt te groot om Facebook of Telenet en dergelijke de deur te wijzen en zich zodoende af te wenden van de information overload die volgens Schnitzler leidt tot ‘Aandachtsstoornis met of zonder hyperactiviteit, egomanie, identiteitsvervorming (meer- of enkelvoudig), geheugenverlies, belevingssolipsisme, dissociatieve stoornissen, regressiesymptomen (intellectueel en emotioneel), geweldsfantasieën, grootheidswaan, dwangneuroses (twitteritis, Facebook-fetisjisme, compulsief klik- en surfgedrag), digitale dementie, exhibitionisme, reaguurdersverkokering, info- en socialbesitas en digistress (vaak uitvalverschijnselen), game- en seksverlaving, ontvolgdepressie en ‘vind-ik-leuk’-manie.

Ook de Engelse politiek filosoof John Gray wees op wat Schnitzler hier opsomt in zijn boek Provocaties.[7] De hunkering van de mensen om de wereld te herscheppen naar hun eigen wensen en daardoor die wereld opzadelen met een pathologisch kantje waar ze vervolgens aan vast hangen. De mei-68’ers zullen tevreden zijn dat ook de eendimensionale mens van Herbert Marcuse weer opduikt. Schnitzler merkt terecht op dat wie slaaf dreigt te worden van de technologie bevreemdend dicht komt bij de reductie van mens tot ding.

Om toch nog iets te voelen kan het datasubject zich in de ‘experience’-industrie gooien of zich aansluiten bij een heilige oorlog. De passages over de Filter-Bubble van Eli Pariser zijn wat datasubjectivisme betreft zeker heel leerzaam.[8]  De auteur wijst op de kleine stap naar de preventieve repressie of prepressie zoals beschreven door de socioloog Willem Schinkel.[9] De gevaren van transparantie en alles in het publieke domein krijgt bij Schnitzler veel aandacht. Enerzijds geeft hij een mooie introductie tot de visie van professor Helen Nissenbaum die tegen elke vorm van tracking ageert.[10] Wie heeft er immers baat bij al dat verzamelen van gegevens over uw online gedrag? Het online gedrag is koopwaar en de banalisering van het intieme is obsceen. Amokmakers in 140 tekens kunnen dan een cultuurverschijnsel blijken. Maar volgens Schnitzler fungeert het sociaal medium ‘als een massapsychotisch vliegwiel ter mobilisering en intensivering van de sentimenten van het collectief’. Emotiecultuur en dramademocratie met enkel een verlies aan decorum waarbij het hele ‘horrorkabinet’ (om de Amerikaanse socioloog Richard Sennett te citeren) van het innerlijke leven op straat komt te liggen.

Decorumverlies

Volgens Schnitzler faciliteren sociale media sowieso decorumverlies. De ranzigheid van de opmerkingen op fora is slechts een topje van die ijsberg. Facebook is uit op het “intieme kapitaal”. De overgang van burgercultuur naar internetcultuur zoals Alessandro Baricco in zijn boek De barbaren beschreef, vormt voor Schnitzler een oogopener.[11] Zeer boeiend is ook zijn analyse dat niet 1984 van George Orwell een visionair boek is voor de huidige tijd, maar A Brave New World van Aldous Huxley. De eigentijdse dwingelandij is uniek omdat de mensen de lijfeigenschap zelf omhelzen om Huxley’s boek uit 1932 te parafraseren. Daarom dat Schnitzler een beetje theatraal oproept dat de digitale proletariërs aller landen zich verenigen. Hij heeft gelijk! En wie al de geciteerde sociologen, psychologen en filosofen niet gelezen heeft, kan met dit essay zeker een goede gids aankopen.

De kwalijke gevolgen van de uitwassen van de informatiemaatschappij en de kritiekloze stormloop voorwaarts door overheid en bedrijfswereld ter discussie stellen vormt de eerste stap naar een gelukkiger maatschappij. Voor hulpverleners kan dit essay de munitie leveren om tegengas te geven tegen de complete digitalisering van de dienstverlening. Het is niet omdat een overheid gediend is met online belastingaangiftes, online afspraken met ziekenhuizen of online burgerlijke stand dat de mens achter de burger gebaat is met de digitale proletarisering. Achter een computerscherm is het eenvoudiger hardvochtig te zijn dan achter een loket. Wie het gezicht van zijn klanten niet durft aan te kijken of ze niet aan de lijn wil, zoals telefoonmaatschappijen, elektriciteitsleveranciers en banken heden ten dage, beschouwt klanten als een noodzakelijk kwaad. Enkel goed om af te persen via wurgcontracten of de sociale onmogelijkheid om de diensten niet aan te houden. De schofterigheid van no-reply-e-mail-adressen van klantendiensten bij bedrijf of overheid is slechts een banaal en frustrerend voorbeeld.

Na de digital divide (digitale kloof) waarbij toegang tot informatietechnologie aan bod kwam dringt nu de bescherming tegen de datasubjectivering zich op. De last op het geestelijke welzijn van de permanente informatiestroom en de psychologische impact ervan lijkt te groot om het probleem nog langer te negeren. Wie het bekende fragment van Charlie Chaplin in Modern Times (1936) wil bekijken moet dat zeker doen en dan eens nadenken over Facebook, Twitter en dergelijke.[12]

Bibliografie

Baricco, Alessandro. 2011. De barbaren. Amsterdam: Uitgeverij De Bezige Bij bv.

Becker, Marcel. 2015. Ethiek van de digitale media. Amsterdam: Boom.

Dehue, Trudy. 2008. De depressie-epidemie. Over de plicht het lot in eigen hand te nemen. Amsterdam: Atlas-Contact.

Gray, John. 2004. Provocaties. Gedachten over vooruitgang en andere illusies. Translated by Thijs Bartels. Amsterdam: Ambo.

Howe, Daniel C, and Helen Nissenbaum. 2009. “TrackMeNot: Resisting surveillance in web search.”  Lessons from the Identity Trail: Anonymity, Privacy, and Identity in a Networked Society 23:417-436.

Nissenbaum, Helen. 2004. “Privacy as contextual integrity.”  Wash. L. Rev. 79:119.

Pariser, Eli. 2011. The Filter Bubble: What the Internet is hiding from you: Penguin UK.

Schinkel, Willem. 2009. “De nieuwe preventie. Actuariële archiefsystemen en de nieuwe technologie van de veiligheid.”  Krisis (2).

Schnitzler, Hans. 2015. Het digitale proletariaat. Amsterdam: De Bezige Bij.

Spitzer, Manfred. 2013. Digitale dementie. Hoe wij ons verstand kapotmaken. Amsterdam: Atlas-Contact.

Turkle, Sherry. 2012. Alone Together: Why We Expect More from Technology and Less from Each Other. paperback ed. New York: Basic Books.


[1] (Schnitzler 2015) p.138

[2] (Becker 2015)

[3] (Turkle 2012)

[4] (Dehue 2008)

[5] (Spitzer 2013) ook niet in de bibliografie vermeld

[6] men leze mijn interview met hem in Data News van circa 1993

[7] (Gray 2004)

[8] (Pariser 2011)

[9] (Schinkel 2009) online te lezen en een must voor wie de risico’s van transparante data wil kennen. Big Brother uit 1984 is er niets tegen.

[10] (Howe and Nissenbaum 2009, Nissenbaum 2004)

[11] (Baricco 2011)

[12] Modern Times was Chaplins aanklacht tegen scientific management praktijken. De film zou verplicht moeten zijn bij de start van elke management cursus.