Dit stukje verscheen in Civis Mundi Digitaal #87 op 21 juli 2019.

Vlaams parlementslid Annick De Ridder (N-VA en voordien OpenVLD) probeerde via Facebook haar populariteit wat op te poetsen. Ze zond de opname van haar vraag in plenaire aan de minister van eigen partij (Ben Weyts) met volgend bijschrift: “Ik ondervroeg vandaag minister Ben Weyts in de plenaire vergadering over de plannen van twee dames om een rijschool exclusief voor vrouwen op te richten in Antwerpen. Dit initiatief staat haaks op het gelijkheidsbeginsel, veroorzaakt segregatie, en heeft in Vlaanderen dus geen plaats! De minister antwoordde dat hij GEEN erkenning zal afleveren aan een rijschool wanneer die zich enkel op vrouwen richt.”

Voor een voormalige liberale politica vind ik dit een heel bizarre redenering. Grondrechten regelen de relatie tussen overheid en burger. Wat burgers onderling doen is iets anders. Er bestaat zoiets als vrijheid van vereniging en ondernemersvrijheid. Als zelfstandige ondernemer bepaal je zelf wie je klanten zijn en aan wie je wil verkopen. Net zoals de consument vrij is te kopen of winkelen waar en bij wie hij of zij wil. Enkel als koper en verkoper mekaar vinden en wensen tot transactie over te gaan is er handel of dienstenlevering. De overheid mag helemaal niet opleggen wie met wie zaken doet.

Als de overheid gaat bepalen dat iemand die perfect aan de normen voldoet, maar die zijn of haar doelgroep afbakent naar eigen inzicht een beroepsverbod moet krijgen dan gaat de overheid haar boekje te buiten. Het Berufsverbot is een beladen term, maar het was onder het naziregime wel praktijk. Laten we wel wezen: ik vind het geen goed idee van die twee vrouwen, maar het is wel hun goed recht. Indien een overheid zich daar mee bemoeit zich beroepend op algemene principes zoals gelijkheid van man en vrouw dan speelt die overheid vals. Die universele gelijkheid van mannen en vrouwen heeft niks vandoen met de regulerende functie die de uitvoerende macht (dus de ministers en hun administratie) in de materie van de rijschoolerkenningen hebben. Buitengewone criteria toevoegen aan de wettelijke criteria voor een erkenning of vergunning vind ik een HEEL SLECHT idee. Het draagt niet enkel het risico in zich dat politieke willekeur de norm wordt, maar het is een bevoegdheidsoverschreiding en een soort ideologische politionele actie zonder juridische grondslag. De minister van verkeer of mobiliteit die als ambtenaar gaat bepalen wat ondernemers moeten denken en welke ideologische insteek een ondernemer wel of niet mag hebben. Het is compleet van de pot gerukt.

Over mislukte integratie of falende moslimintegratie gaat het hier dus helemaal niet. De overheid geeft een vergunning i.v.m. de kwaliteit van de rijlessen en de voorbereiding op rijexamens. Een rijbewijs is een wettelijke verplichting en het is een democratisch recht om daar als man of vrouw voor te gaan. Zak je dan krijg je geen rijbewijs, slaag je voor het rijexamen dan mag je een auto besturen op de openbare weg als die gekeurd en verzekerd blijkt. Zo eenvoudig is het.

De rijscholen zijn geen officieel onderwijs. Het is een privésector. Een sector die overigens al te danken is aan vergaande overheidsbemoeienis, want voormalig federaal verkeersminister Jean-Luc Dehaene (CVP) maakte in 1990 de rijschool zo goed als verplicht en dreef daarmee de kostprijs van een rijbewijs fenomenaal de hoogte in om de rijschoollobby te plezieren.

De overheid heeft voor de rest geen bevoegdheid of zaken met hoe iemand zijn bedrijf inricht en wie zijn doelgroep is. Niet bij de rijschool en niet bij de bakker of slager. Net als bij de herencoiffeur of herenkapper is dit de vrijheid van de ondernemer. Hoe idioot ook diens idee, zolang die ondernemer niet failliet gaat of de wet overtreedt is het diens goed recht om met belachelijke ideetjes zijn kost te proberen verdienen. Dit heeft niks met integratie te maken en alles met een overheid die haar functie en plaats niet kent en zich met alles wil bemoeien wat haar niet aanstaat. Zo’n overheden hebben onze voorouders overigens nog gehad: Spanje, Oostenrijk, Frankrijk, de Duitse bezetter en steeds meer onze eigen regeringen en politici.

Het feit dat twee allicht allochtone dames een rijschool beginnen is juist een bewijs van integratie. Ze voldoen aan de regelgeving in voege, ze organiseren zich als goede onderneemsters en ze hebben een doelgroep uitgekozen en een mission statement opgesteld. Ze hebben wellicht ook marktonderzoek gedaan en een gat in de markt gevonden om in te duiken. Die mission statement is echter politici onwelgevallig en een punt om op te gaan polariseren en profileren. Want de onderneemsters willen enkel vrouwen helpen en zullen enkel vrouwelijke instructeurs in dienst nemen. Net als de koosjer-slagerij, de halal-winkel of de bio-winkel is dit een legitieme onderneming. Dat de doelgroep van deze onderneemsters hoofdzakelijk moslima’s zijn is zo nodig nog absurder want juist in strenge islamitische regimes mogen of mochten vrouwen niet autorijden. Dat laatste was terecht steeds een doorn in het oog van de Westerse politici en mensenrechtenactivisten, maar het weerhield excellenties niet om in Saudi-Arabië te gaan hengelen naar handelsbetrekkingen. Nu gaan beweren dat een rijschool van en door vrouwen, enkel voor vrouwen een ontoelaatbare aanslag op de grondrechten van eenieder is valt onder de categorie stemmingmakerij. Larie en apekool dus. Het is een bewijs van hoe politici niet begrijpen wat hun taken en de taken van de overheid zijn.

De overheid en de burgers hebben sowieso een verhouding waarbij de burger vaak onrecht aangedaan wordt door blinde regelgeving en misbruik van recht. Daarom bestaan grondrechten die in grondwetten of mensenrechtenverklaringen staan. Om de relatie van burger en overheid zuiver te houden en willekeur of onderdrukking tegen te gaan bestaat de scheiding der machten (weliswaar een fictieve scheiding zoals meestal blijkt). De machthebbers zien met lede ogen toe dat burgers hun rechten opeisen. Net zoals onlangs een schepen/wethouder weigerde een moslima te huwen en hij zijn taak van ambtenaar van de staat en zijn vrije meningsuiting als politicus verwarde (enkel en alleen omdat ze de man geen hand wou schudden), verwarren nu weer de minister en het parlementslid de taak van regulerende overheid (uitvoerende macht), met die van wettelijke macht. Als wat die twee vrouwelijke ondernemers plannen onwettig zou zijn en ze dus discrimineren of vrouwen helpen onderdrukken dan is het de taak van justitie dit aan te pakken NA DE FEITEN. Zolang ze echter voldoen aan de regeltjes dan heeft de minister geen initiatiefrecht om bestraffend of discriminerend op te treden. Pas als een rechter oordeelt dat ze de wet overtraden dan pas kan de minister optreden. Preventieve bestraffing is volkomen uit den boze in een rechtsstaat.

Onder het mom van universele rechten zoals gelijkheid van man en vrouw buitengewone criteria gebruiken om een vergunning te weigeren is een schending van de grondwettelijke rechten van die burgers. Die burgers hebben vrijheid van meningsuiting, vrijheid van godsdienst en vrijheid van vereniging. Ze zijn vrij te ondernemen binnen een wettelijk kader (dat economisch, fiscaal en bestuurlijk is en niet ideologisch). Een beroepsverbod op basis van achterliggende ideologie opleggen is de doos van Pandora opendoen, maar dat begrijpen politici steeds minder. De overheid moet in de ogen van deze politici immers bevoogden, politieke correctheid opleggen enzovoort.

De politici snappen werkelijk niet meer wat hun taak is en wat de taak van de overheid jegens de burgers is. Misschien moeten ze maar een soort rijschool inrichten voor politici die het onderscheid tussen hun functie als ambtenaar en hun functie als volksmenner helpt uitleggen. Je kan het volkomen oneens zijn met de opzet van zo’n moslimrijschool, maar het is eenieders verdomde plicht hun rechten te verdedigen alsof het de jouwe waren.


Een reactie achterlaten