Het Stockholm-syndroom kent de lezer allicht van televisie. Aan de hand de lamentabele debatcultuur van het Belgische federale parlement (en eigenlijk van de meeste Europese parlementen) kan ook het Oom-Tom-syndroom uitgelegd worden.

Toen ik zes was en amper leerde lezen gaf een rare groottante uit Brussel een boek. Een Franse vertaling van De Negerhut van Oom Tom door Harriet Beecher Stowe. Het heeft jaren in de kast van mijn grootmoeder gelegen en ik heb het nooit gelezen. Het christelijk stichtende verhaal, dat in 1850 in feuilleton verscheen, droeg bij aan de publieke opinie over slavernij. Het boek kende na 1852 een internationaal succes. Tegenwoordig is Oom Tom een label. Een uncle Tom is een zwarte die probeert goed over te komen bij de blanke elite. Wat dat betreft is het een hard scheldwoord voor een zwarte Amerikaan. Het is echter een mooi concept om een fenomeen genaamd uncle tom syndrome uit de multiculturele psychologie te benoemen.[1] De betekenis bestaat uit een reactie van passiviteit en onderwerping en vooral het verzwijgen wat men echt denkt. Een overlevingsstrategie wanneer het individu angst heeft voor een macht die hij toch niet aan kan.

De onderdrukte woede maakt plaats voor een identificatie met de onderdrukker en zelfs een soort acculturatie. Hoewel het risico bestaat dit fenomeen zeer eng raciaal te bekijken, behandel ik het in dit essay ruimer. Of beter gezegd in een politieke context. In welke mate zijn de verkozenen des volks Oom Tom’s?

De politieke kaste is al eeuwen een onzichtbare stand, terwijl de Grondwet van 1831 uitdrukkelijk het bestaan van standen verbood. [2] Het getrapte kiessysteem (met kieskringen) en de methode D’Hondt voor de zetelverdeling bevorderen de almacht van de politieke partijen. De particratie maakt dat niet de kiezer beslist, maar de opsteller van de kieslijsten per partij. Door de lijststem is het in dichtbevolkte gebieden quasi onmogelijk verkozen te raken zonder de goedkeuring van de partijtop. Dieper ingaan op deze onrechtvaardigheid zou te ver leiden, maar een Antwerpse volkstribuun moet pakweg 50.000 voorkeurstemmen halen en dan moet zijn partij nog de kiesdrempel halen. Het resultaat is ook dat zijn collega in West-Vlaanderen of Limburg voldoende heeft aan enkele duizenden stemmen. Het resultaat is dat een grote Waalse partij met ruim 100.000 stemmen minder evenveel zetels haalde als een Vlaamse. Het opvolgerssysteem in het federale parlement maakt ook dat bij opgeven van een zetel geen nieuwe deelverkiezingen voor die zetel plaats vinden en dat evenmin de volgende in de rangschikking van de voorkeurstemmen plaats neemt, maar de eerstvolgende op de lijst van de opvolgers. Trouwe partijsoldaten met nauwelijks stemmen op hun conto.

Politieke aristocratie

In een deliberatieve democratie fnuikt dit alles het politieke debat. Een afwijkende mening ten opzichte van het partijapparaat kost al snel een verkiesbare plaats.[3] Dus niet de achterban of de kiezers van de volksvertegenwoordiger, maar de partijtop beslist over het parlementair debat. De partijtucht regeert dus. In een systeem waar de partijkaders voornamelijk uit slippendragers en in veel gevallen familieleden van kopstukken bestaan ontstaat een soort particratische aristocratie. Op zich kan niemand hen verwijten dat ze macht en vermogen nastreven. De parlementaire wedde is 6.758,89 euro per maand, maar daar komt een forfaitaire onkostenvergoeding bij van 28% en supplementen voor functies zoals commissievoorzitter, commissiesecretaris enzovoort. Specialist openbare financiën en VUB-professor Herman Matthijs berekende het een aantal keer en elk kamerlid kost de belastingbetaler 772.900 euro per jaar.[4] Een senator kost bijna een derde meer en die worden zelfs niet meer verkozen door de kiezers maar door de partijen.

Op zich is het logisch dat een volksvertegenwoordiger niet telkens de mening van zijn kiezers moet vragen. Hij is afgevaardigd en kan na zijn termijn weggestemd worden, maar gebeurt dat ook?

Verkiezingspropaganda met links lullen en rechts zakken vullen

De kans dat trouwe partijkopstukken weggestemd worden is klein. Enkel als een aardverschuiving tussen de partijen plaats vindt rollen er koppen. Meestal komt de verkiezingspropaganda dus neer op wat de Nederlanders omschrijven als links lullen en rechts vullen. Dit komt in de realiteit neer op de kwalijke toestand dat de partijen liefst zonder de kiezer verder zouden, maar wel permanent met verkiezingen bezig zijn op allerhande niveaus. Van beleid komt weinig of niets in huis en eigenlijk probeert iedereen de status quo zoveel mogelijk te behouden terwijl het land in een financiële afgrond dreigt te vallen. De burger is een noodzakelijk kwaad omdat hij dat hele circus moet betalen, maar voor de economie doet de overheid al decennia niets. Groei of krimp zijn gevolgen van internationale realiteiten waar de regering geen vat of heeft. Een bankencrisis breekt iedereen zuur op behalve de banken en de politiek. Energiemultinationals spelen kat en muis met de regering en het enige wat gebeurt is dat af een toe een minister of staatssecretaris onder vuur komt en een parlementair opstootje plaats vindt.

De verkozenen mogen dan al een persoonlijke mening of zelfs woede over een bepaald partijstandpunt hebben, maar in ruil voor een kleine 7000 euro per maand spelen ze graag Oom Tom. De kiezer krijgt vervolgens te horen dat coalities nu eenmaal leiden tot compromissen en het hoogst haalbare uit een onderhandeling werd gehaald. Een handige manier om een vervelend moment door te komen. Ondertussen roept de minister van werk tijdens een dure uitstap naar het mondaine Gstaad dat hij banen gaat scheppen. De kostprijs van de deelname aan het World Economic Forum zou allicht volstaan om enkele sociale woningen bij te bouwen. Al die missies en vergaderingen met de high and mighty leveren niets op (tenzij dan media-aandacht voor politici).

Het is uiteraard de schuld van de kiezer

Wat voor zin heeft het dus nog om analyses te maken over verkiezingen? De Amerikaanse, Nederlandse en Franse verkiezingen tonen aan dat het volk de politieke kaste beu is. Toch gaan er geen stemmen op om de democratie af te schaffen en dus krijgen outsiders een kans. Leugens neemt de kiezer er op de koop bij want iedereen liegt.

Boeiender is de reactie van het establishment. Allereerst demoniseren partijen, drukkingsgroepen en media de outsiders. Voor de kiezer is het lood om oud ijzer. Aangezien het demoniseren niet helpt en enkel tot polarisatie leidt, zoekt het establishment de nodige stemmen door te segmenteren. Doelgroepen zoals migranten, moslims… worden bewerkt met marionetten die op de lijst komen. Het probleem is natuurlijk dat minderheden plots disproportioneel de agenda van partijen gaan bepalen en de verkozenen des volks nog steeds hun initiatiefrecht en hun vrijheid ontzegd worden. Voor de witte konijnen uit de hoed geldt immers dezelfde partijtucht en dus blijven die dezelfde retoriek met loze verkiezingsbeloften uitkramen. De partijen weten donders goed dat eenmaal op het pluche de verlokkingen van status, geld en voordelen een onweerstaanbare sirenenzang vormen.

Tel daar de bijbaantjes en de snoepreisjes bij. Een regering lijkt wel op een reisbureau en elke excellentie is naast de ruime zomer- en winterrecessen voortdurend op kosten van de samenleving op reis. De effectiviteit van al dit gereis en foto-opportuniteiten met de meegereisde audiovisuele pers en kranten werd nog nooit geëvalueerd. Ook de kamerleden reizen wat af. Los van het feit dat de presentie in de kamer abominabel blijkt, behalve wanneer er een stemming is en de partijtucht het vereist. Eigenlijk is hun zetel een schijnfunctie.

Debat is er evenmin in de federale kamer. Links komt elke partij zoveel mogelijke bruikbare quotes over een incidentje dat de agenda haalde geven en rechts komt de bloempot van de dag de minister een bloempje toewerpen. Het geheel wordt ondergedompeld in een over en weer gejouw en obligate handengeklap voor de eigen clubleden.

Zulke vertoningen kunnen bezwaarlijk deliberatieve democratie genoemd worden. Voorstellen, uiteenzettingen, betogen en ripostes zijn enkel te zien in oude films. De compromissen vinden plaats in achterkamertjes tussen partijen en de wetsvoorstellen komen steevast uit de koker van de regering, terwijl dit het werk van de wetgevende macht hoort te zijn.

Volksvertegenwoordiger verworden tot schijnfunctie

Ook nieuwe partijen vallen meestal spoedig voor de sirenenzang van het establishment. Dit kan potsierlijk zijn zoals selfies uit het koninklijk paleis bij eedafnemingen of het koketteren met ‘partij’-genoten in de buurlanden. Vooral Angela Merkel bleek even de beste vriendin van enkele excellenties of parlementsleden. Dit kan ook onzichtbaarder door mee te draaien in een systeem en de rare rituelen en gewoontes over te nemen en zich aan te schurken bij het establishment. De graaicultuur is dikwijls de eerste acculturatie die politici onder de knie krijgen.

Eigenlijk is een volksvertegenwoordiger tot een schijnfunctie verworden met slechts één doel. Af en toe op televisie komen om de partij te dienen. Braaf het lesje afdraven, de debatfiches uit het hoofd leren enzovoort. Slaafjes die vergeten te dromen van een bevrijding van een slechte meester. Het ganse politieke personeel lijdt aan een chronische vorm van het Oom-Tom-syndroom. Niet één die zijn eigen overtuiging of mening uitdraagt. De enige initiatieven zijn aanvalletjes om incidenten uit te lokken om de tegenpartij in een kwaad daglicht te stellen. Waar zijn de ideeën en de voorstellen waar de burger iets aan heeft? Waar zijn de verbeteringen of veranderingen die overal en altijd nodig zijn? Waar zijn de verkozenen die het lef hebben om voor de afschaffing van nodeloos dure hobby’s van administraties of excellenties pleiten?

Dit essay verscheen eerder in Civis Mundi Digitaal #47 op 8 juni 2017.

Bibliografie:

1831. Grondwet van Belgien, aengenomen door het nationaal congres. Gend: G. De Busscher en zoon.

Jackson, Yo. 2006. Encyclopedia of multicultural psychology: Sage Publications.

Sunstein, Cass R. 2007. Republic.com 2.0: Princeton (N.J.) : Princeton university press.


[1] (Jackson 2006)

[2] (1831) artikel 6

[3] voor diepgravender analyse over de deliberatieve democratie, het belang ven debat en vrije  meningsuiting is Republic 2.0 een boeiend boekje (Sunstein 2007)

[4] men leze de studies van prof Herman Matthijs van de VUB die bij elke verkiezing her en der opgevist worden


Een reactie achterlaten